De Rodeberg is een getuigenheuvel van zo’n 135 meter hoog. Ze vormt een onderdeel van de centrale heuvelkam van het Heuvelland. De Rodeberg grenst aan de Vidaigneberg, Baneberg en Zwarteberg. Over de herkomst van de naam is men niet helemaal zeker. Volgens de ene theorie zou de naam verwijzen naar de rode kleur van het zand op de flanken van de berg, volgens een andere is de naam afkomstig van het woord ‘roden’, dat in de streektaal rooien of ontbossen betekent. Dit zou verwijzen naar de eerste ontbossingen op de berg in de 10e en 11e eeuw. Vermoedelijk werd er ook lange tijd aan zandwinning gedaan op de Rodeberg. Tot ze in 1916 door Franse militairen in brand werd gestoken, domineerde een robuuste staakmolen de top van de berg.
Het fenomenale uitzicht op het glooiende landschap en de rustige ligging lokten al vroeg recreanten en toeristen de helling op. Zo beklom de pas opgerichte harmonie van Westouter op Aswoensdag 1859 de Rodeberg om er hun eerste muziekstukken te spelen op een glooiing enkele tientallen meters van hier. Om de gebeurtenis te herdenken, werd een sparrenboom geplant op elke plaats waar een muzikant stond. Van deze zogenaamde ‘Kring der Muzikanten’ bleven rond 1911 nog 21 bomen over. Ze werden jammer genoeg allemaal verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de Rodeberg uit tot een echte toeristische trekpleister met hotels, restaurants en zelfs een heuse zetellift. Kabelbaan Cordoba werd in 1957 aangelegd door een Oostenrijks bedrijf en legt een traject van 700 meter af. De kabelbaan was het geesteskind van Lambert Segers uit Ieper.
Pastoor Ludovicus (Louis) Nollet (1819-1899) van Westouter trok in 1873 op bedevaart naar het verre Lourdes. Bij zijn terugkeer droomde hij van een gelijkaardige grot op de Rodeberg. Hij had er eerder al een kappelletje opgericht bij de waterput waar de bewoners van de Rodeberg hun water kwamen halen. Naar eigen zeggen had hij gemerkt dat de vrouwen bij het water halen bleven staan om te babbelen. Hij wou ze in plaats daarvan leren bidden. De grot werd in de zomer 1875 ingewijd als bedevaartsoord. Oorspronkelijk waren er twee bedevaarten per jaar, op de eerste zondag van mei en de derde zondag van september. In 1882 wou Nollet zijn ontslag geven als pastoor van Westouter om op de Rodeberg te gaan wonen zodat hij elke dag in ‘zijn’ grot de mis zou kunnen opdragen. Het bisdom verplichtte hem echter om in Loker te gaan wonen. Zelf zei hij hierover dat zijn adres in Loker was ‘bij nachte’, maar in Westouter op de Rodeberg ‘bij dage’.
Tijdens het Duitse slotoffensief in april 1918 werd de kapel geraakt door zeven obussen en volledig verwoest. Ook de grot raakte beschadigd, maar hield stand, zoals te zien is op de foto links. In 1926 was de schade hersteld en kon ook de bedevaart weer van start gaan. De eerste vond plaats op dinsdag 4 mei 1926. Zo’n drieduizend pelgrims namen eraan deel. De bedevaart vindt nog elk jaar plaats op de eerste mei. In tegenstelling tot vroeger wordt ze niet langer te voet gedaan, maar komt men nu per auto.
Op de noordelijke en westelijke flank van de Rodeberg ligt het Hellegatbos. De naam verwijst naar een diepe kloof, onderaan de heuvelflank: het gat onderaan de ‘helle’ (streektaal voor heuvel). Tot aan de Eerste Wereldoorlog woonde in en rond het bos het zogenaamde ‘Rodebergvolkje’. Ze woonden er met hun gezin in eenvoudige huisjes, ‘kortewunsten’ genoemd. Deze waren opgetrokken uit stro en wit leem met houtvlechtwerk, een bouwstijl die ook wel ‘plak en stak’ wordt genoemd. De tientallen woonsten stonden elk op een eigen lapje grond, afgebakend met hagen, en lagen verscholen achter kastanjebomen of een weelderige meidoorn. Tussen de hagen liepen smalle kronkelweggetjes. De meesten hadden een paar kippen, konijnen, een hond of een kat en een schaap of een geit voor de melk, boter en kaas. De mannen verdienden hun brood bij de Franse boeren en hun vrouwen ‘spellewerkten’ (kantklossen). Er was toen een kleine ‘spellewerkschool’ op de Rodeberg. Deze werd vermoedelijk omstreeks 1885 gesticht door pastoor Ludovicus Nollet.
Op de foto links zien we Regina Heusel (meisjesnaam Vrammout, °1845), beter gekend als ‘Zientje’, voor haar ‘kortewunst’ in het Hellegatbos. De grond was eigendom van de openbare onderstand, de voorloper van het OCMW. Haar naam leeft voort in een mousserende wijn van domein Entre-Deux-Monts, dat tussen de Rode- en de Zwarteberg ligt.
Aan het Hellegatbos grenst het Kotje Piepersbos. De naam verwijst naar Cyriel Vanuxem, een andere bekende dorpsfiguur. Volgens de overlevering vroeg hij al wie het bos wou betreden om een kus, in de volksmond ‘pieper’ genoemd. Het leverde hem de bijnaam ‘Kotje Pieper’ op.
De Vrede van Utrecht van 1713 legde de Frans-Belgische grens grotendeels vast. Westouter werd toen echter, net als Nieuwkerke en Dranouter, aan Frankrijk toegewezen. Al in 1716 begonnen Frankrijk en Oostenrijk, waar de zuidelijke Nederlanden toen aan toebehoorden, over landruil te onderhandelen. Pas met het zogenaamde ‘Groot Transport’ volgend op de Conventie van 1779, kwam Westouter terug in Oostenrijkse handen.
Voor het verdrag van Maastricht in 1993 de Europese grenzen openstelde, vormde smokkel voor veel streekbewoners een welkome aanvulling op het inkomen. Vanuit België smokkelde men vooral tabak de grens over. Uit Frankrijk haalde men voornamelijk sterke drank, meestal cognac van het merk ‘Goldor’. Een bekende smokkelaarster was Maria Lenoir, niemand minder dan de vrouw van Kotje Piepers. Om een beetje geld in het laatje te brengen, smokkelde ze boter over de grens. Ze maakte zakken in haar wijde rok waarin ze pakjes boter stak. Bij warm weer kon het wel eens gebeuren dat de boter smolt. Dit leverde haar de bijnaam ‘Marietje Beuterbille’ (boterbil) op.
Al van in het begin van de 20ste eeuw lokte de Rodeberg, en later vooral de Zwarteberg, ook Franse toeristen de grens over. In 1934 openden de Franse en Belgische douane elk een hulppost op de Zwarteberg om het toenemende internationale verkeer door het grenstoerisme te kunnen controleren.
Westouter en de Rodeberg zijn de pioniers op vlak van sociaal toerisme. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd het jeugdheem Monsalvaet opgericht. Dat paste in de uitbouw van de KSA als jeugdbeweging. Jaarlijks kwamen er honderden jongens op kamp. Maar dé grote kampplaats was de Kosmos hier op de Rodeberg: een modernistisch ontwerp van de Ieperse architect Debrabandere uit 1933. Het was een van de eerste hotels uit de streek.
De familie Lamerant kocht het gebouw in 1950 en bouwde het uit tot een bloeiende zaak. Vele duizenden kinderen kwamen er op tiendaagse CM-vakantie. Zowel de bossen vlakbij, de zandputten als het in 1962 aangelegde zwembad, dat we zien op de foto boven rechts, maakten van de Kosmos een echt vakantieadres. Al snel werd de Kosmos echter ook the place to be voor jongeren en mensen uit de streek, een uitgaansadres bij uitstek. Of zoals één getuige het stelde: ‘Heel de streek zat aan die grote toog’.
Eén van de bekendste bewoners van de Rodeberg was Emiel (Miel) Hardeman (30 november 1910 - 1 november 2006). Hij was burgemeester van Westouter van 1953 tot aan de gemeentefusies in 1977. Emiel Hardeman zette tijdens zijn beleid sterk in op toerisme en cultuur. Onder zijn beleid werd onder andere de Lijstermolen aangekocht in 1957 en hier wat verder op de Baneberg geplaatst. Die moest, net als de zetellift die toen ook in aanbouw was, de Westouterse bergen nog aantrekkelijker maken voor toeristen.
Emiel Hardeman was een enthousiast toneelspeler. In 1954 was hij medeoprichter van het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’, dat nu nog bestaat onder de naam ‘Flor Barbry’s Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen.’ In ‘En waar de sterre bleef stille staan’ van Felix Timmermans, het allereerste stuk van het Volkstoneel, vertolkte hij de rol van Pietje Veugel. Op de foto links zien we Emiel Hardeman (achteraan links) en Flor Barbry (tweede links vooraan) bij de opvoering van ‘Onder één dak’ door de toneelgroep ‘Verbroedering’ uit Westouter (1957).
Hardeman gaf zijn naam aan de loopwedstrijd ‘De toer van de bergen’, die elk jaar tijdens de kermisweek in Westouter nog gelopen wordt. In zijn jonge jaren liep hij die voor een weddenschap zelf in minder dan een half uur, iets wat enkel geoefende atleten hem nu nog nadoen.