In het midden van de 20e eeuw hadden drie Poperingse verenigingen, in de schoot van een politieke partij, hun eigen bibliotheek: het Willemsfonds, het Davidsfonds en de Volksontwikkeling. De liberale bibliotheek hield in 1954 echter op te bestaan. Door de oprichting van de Culturele Raad in 1969 werden de banden tussen het Davidsfonds en de Volksontwikkeling nauwer aangehaald. Binnen de raad stuurde men al vrij snel aan op een fusie tussen beide bibliotheken.
Op zaterdag 5 januari 1974 opende de openbare bibliotheek van Poperinge uiteindelijk haar deuren in het Sint- Michielscomplex. De boeken van het Davidsfonds en de Volksontwikkeling werden overgenomen en de lezers-leden van beide verenigingen werden dan ook vriendelijk verzocht de ontleende boeken bij de nieuwe stadsbibliotheek binnen te brengen. Op de foto uit 1974 zie je de leeszaal van de bibliotheek. Het eerste werkjaar van de nieuwe bibliotheek werd afgesloten met 1.733 leners, goed voor 38.320 uitleningen. Veertig jaar later heeft de hoofdbibliotheek 3.843 leners, die 121.680 uitleningen deden.
Door de gemeentelijke fusie en de samenwerking met Vleteren beschikt de openbare bibliotheek ondertussen over acht filialen. Het vroegere Brown-systeem (zie afbeelding), dat gebruik maakte van boekkaarten, lenerskaarten en -mapjes, werd in de loop van de jaren door het automatisch uitlenen en de zelfuitleenbalie vervangen. Ook de oude fichebakken doorstonden de tand des tijds niet, want vandaag kan je waar je ook bent de online catalogus raadplegen.
Hoewel het oudste stuk van Poperinge uit 1312 dateert, is voornamelijk archief vanaf de jaren 1560 bewaard. Oorzaak hiervan is de hevige brand die in 1563 een groot deel van de stad in de as legde. De daaropvolgende decennia werden gekenmerkt door politieke en economische onrust, waardoor de archieven vaak verhuisd moesten worden. In 1913 werd een eerste poging ondernomen om de stukken te gaan ordenen en beschrijven, maar toen brak de Eerste Wereldoorlog uit. Doordat men de stukken naar Frankrijk had overgebracht (zie briefwisseling uit 1918), kon het archief na de oorlog ongeschonden terugkeren. In 1928 kon Oscar Fiers, de eerste stadsarchivaris, het archief van Poperinge eindelijk centraliseren en inventariseren. Zijn opvolgers konden de goede bewaring van de stukken en de regelmatige consultering van de stukken garanderen. In 1984 verhuisde het stadsarchief naar het krappe maar gezellige oud-politiekantoor in de Guido Gezellestraat (zie afbeelding).
Dankzij de bouw van De Letterbeek kreeg het archief een ruimer depot met ideale klimatologische omstandigheden waar ook het modern archief van de deelgemeenten in bewaard kan worden. De selectie van archieven en de verdere uitbreiding van de opslagcapaciteit maakten ten slotte de bewaring van bedreigde privé-archieven mogelijk. Bij het zuurvrij verpakken en inventariseren van al deze waardevolle documenten kunnen de personeelsleden steeds rekenen op de hulp van een enthousiaste groep vrijwilligers.
In de Atlas der Buurtwegen kan men achterhalen dat er zich, op de plaats waar De Letterbeek vandaag staat, in de 19e en het begin van de 20e eeuw twee brouwerijen bevonden. In de gebouwen aan de rechterkant brouwde de familie Vandenberghe gedurende drie generaties (zie kadastrale legger uit de 19e eeuw). Aan de linkerkant bevond zich de zaak van de familie Vandermeersch, die later overgenomen werd door Jules Devos en zijn zoon Pierre. Tot na de Eerste Wereldoorlog stonden beide brouwerijen broederlijk naast mekaar.
In de loop van de 20e eeuw werd de hop op deze locatie door fruit vervangen. De familie Suffys baatte er tot de jaren 1970 een Grosco-grossierderij (later International Food Association) uit in voedingswaren. Onder meer de koffies Jeanne d’Arc werden door deze groothandel verdeeld. In 1972 werden de gebouwen van de IFA gesloopt. Een jaar later opende in de Veurnestraat 69 de Inter Discount. Dit grootwarenhuis, met benzinepomp, verdween in 2002. De stad kocht de gronden aan om er de bibliotheek en het archief te huisvesten. Het gebouw, met een prachtig zicht op het Burggraaf Frimoutpark, werd op 21 mei 2006 door toenmalig Vlaams minister-president Yves Leterme en burgemeester Christof Dejaegher ingehuldigd.
Toen Graaf Filips van de Elzas in 1187 aan Poperinge een nieuwe keure verleende, moest die vooral de economie van de stad ten goede komen. Naast de toelating om een wekelijkse markt te organiseren, mocht een vaart gegraven worden die Poperinge met de IJzer zou verbinden. Op de afbeelding zie je een oorkonde uit 1366 waarin de toelating tot het graven van een vaart (‘wateringhe’ – ‘scipvaert’) herbevestigd wordt. Het bevaarbaar maken van de Vleterbeek bleek echter een dure zaak: de kosten voor het onderhoud waren enorm hoog en het tekort aan water liet enkel lichte vaartuigen toe.
Doordat Poperinge in 1563 de toelating kreeg van de Spaanse koning Filips II om belastingen te heffen, konden makkelijker financiële middelen vrijgemaakt worden om in het onderhoud van de waterloop te voorzien (kaart Van Deventer ca. 1560). Om de vaart van meer water te voorzien werd zes jaar daarvoor nabij de watermolen de Speye (een sluishuis) gebouwd. Overdrachten zorgden ervoor dat grotere schepen tot in Poperinge konden komen. Aan ’t Reepken, de Coppernolle en Vestjens werden de vaartuigen uit het water getrokken en aan de andere kant van deze kunstmatige heuvels weer te water gelaten. Het belang van de overdrachten voor de scheepvaart bleek zeer groot.
Toen op het einde van de 16e eeuw verschillende legers deze bouwwerken vernietigden, was Poperinge via het water onbereikbaar geworden. Ondanks het snelle herstel van de overdrachten, daalde in de loop van de 17e eeuw het aantal schepen dat de stad aandeed zienderogen. De verwoede pogingen om het water op een behoorlijk peil te houden, konden niet voorkomen dat de vaart er vaak bijna droog bij lag.
In 1724 werden de huizen van de sluisbewakers van ’t Reepken, de Coppernolle en Vestjens openbaar verkocht. Dit betekende het einde van de Poperingevaart als handelsroute. Hoewel er in de daaropvolgende decennia meermaals gedacht werd om de vaart opnieuw commercieel te exploiteren, werden deze plannen na de inhuldiging van de spoorlijn Ieper-Poperinge definitief opgeborgen. De Poperingevaart zou dus enkel nog dienen voor het afvoeren van water van de Katsberg en omstreken.
Later kocht de stad zelf de watermolen (rood omcirkeld op de Ferrariskaart) aan de spuikom, maar liet deze in 1887 slopen. Zowat een eeuw later werd ook het sluishuisje zelf met de grond gelijk gemaakt. Naast de afbraak moesten in 1969 ook het vergroten van de helling tussen de markt en de Speye en het omhakken van bomen een stuw vormen die het water zou stremmen. Tot aan het begin van de 21e eeuw werden nog verschillende fases in de waterbeheersingswerken uitgevoerd, dit om overstromingen van de stad tegen te gaan. Samen met de restanten van het sluishuisje in het stadspark, is de Komstraat als toponiem nog een van de weinige aandenkens aan het vroegere economische belang van de Poperingevaart.
… leerlooiers in 1669 niet langer huiden van zeehonden in de vaart mochten bewerken?
… het in 1836 verboden werd om in de vaart te zwemmen? In 1911 vonden de leden van de gemeenteraad het, in het belang van de openbare zedelijkheid, dan ook schandalig dat deze regel overtreden werd. Wie zich er toch schuldig aan maakte, riskeerde zelfs een gevangenisstraf tot 7 dagen.
… echte Poperingenaars niet over de kom, maar over de komp spreken?
… de Poperingevaart 2508 meter lang door het grondgebied van Poperinge stroomt?
… de vader van Constant Permeke in 1865 een kind redde dat door het ijs was gezakt in de Poperingevaart (zie notulen van de gemeenteraad)?
... niet enkel de Vleterbeek, maar ook de Bommelaarsbeek bevaarbaar gemaakt werd? Vaartuigen konden hierdoor aanleggen aan een kade in de Pottestraat en verder varen voor herstellingswerken naar de Werf, waar zich scheepstimmerwerven zouden bevonden hebben.