Georges Guynemer bracht zijn jeugd voornamelijk door op het Franse platteland. Zijn interesse voor techniek was groot en hij raakte gefascineerd door het opkomende vliegwezen. Hij besloot om te gaan voor een carrière als piloot bij de luchtmacht.
Omwille van zijn tengere lichaamsbouw, kostte het hem meerdere pogingen en wat hulp van bovenaf om toegelaten te worden. Zijn eerste overwinning behaalde Guynemer op 19 juli 1915. Ruim een halfjaar later kon hij zijn vijfde officiële triomf, en de bijhorende titel ‘As’, vieren. In juni 1917 zou hij nog meer bekendheid verwerven met zijn ‘ridderlijke groet’. Tijdens een luchtgevecht weigerde het geweer van een Duitse piloot dienst, waarop Guynemer besloot om de jonge jachtvlieger te sparen en bovenlangs voorbij te vliegen.
Eind juli 1917 kwam Guynemer, inmiddels kapitein, aan het hoofd te staan van ‘l’ Escadrille des Cigognes’, of het Eskader van de Ooievaars. Pech aan zijn toestel maakte hem zenuwachtig en zijn moreel bereikte een dieptepunt. Op 11 september 1917 vertrok hij vanuit Saint-Pol-sur-Mer in zijn SPAD op verkenning boven de slagvelden van de Westhoek. Hij stortte neer in de buurt van Poelkapelle. Het levenloze lichaam werd teruggevonden na de crash. Na een hevig bombardement was elk spoor van Guynemer bijster. Zijn moed, volharding en energie, het best verwoord in zijn persoonlijke leuze ‘Fair Face’, zijn en waren een voorbeeld voor velen.
Op initiatief van de Belgische luchtmacht en onder toezicht van vijf van haarjachtvliegers (Willy Coppens d’Houthulst, Edmond Thieffry, André Demeulemeester, Fernand Jacquet en Jan Olieslagers) werd in Poelkapelle een monument opgericht om Georges Guynemer te herdenken.
Het gedenkteken dat ontworpen werd door Marcel Wolfers en Jean Hendrickx-Van den Bosch bevat enkele symbolische elementen. Terwijl de lauwerenkrans opgehangen is richting de geallieerden, kijkt de ooievaar strijdlustig naar het Duitse front. Deze vogel was het symbool van ‘l’Escadrille des Cigognes’. De laatste dagorder van de vliegenier werd ook opgenomen op het herdenkingsteken.
Het monument werd ingehuldigd op 8 juli 1923 in aanwezigheid van onder meer oud-strijders en familieleden van Guynemer. Naar aanleiding van de 100-jarige herdenking van zijn dood werd het gedenkteken gerestaureerd door Luc Rossen. De verzonken tank die aanwezig was bij de inhuldiging, was een overblijfsel van de Derde Slag om Ieper. De kinderen die in haar omgeving speelden kregen van de Britse toeristen ‘pennies’ toegeworpen, wat hen de bijnaam ‘Pennie-kinderen’ opleverde. Niet alleen in Poelkapelle, maar ook in Frankrijk leeft de herinnering aan Guynemer verder.
Toen in oktober 1914 bleek dat Poelkapelle niet langer te verdedigen was, trokken de geallieerden zich terug in Langemark. De machinegeweren die daar werden opgesteld kostten het leven aan talloze ongetrainde Duitse reservekorpsen. De Langemark-mythe vond hier zijn oorsprong en gaf de latere Duitse Militaire Begraafplaats de naam ‘Studentenfriedhof’.
De soldaten die gewond raakten of stierven werden terug naar Poelkapelle, hun uitvalsbasis, gebracht. Het dorp voelde aan als één groot Duits veldhospitaal en door de vele stergevallen was er nood aan begraafplaatsen. Het huidige speelplein stond bekend als een laatste rustplaats onder de naam ‘Ehrenfriedhof nr. 124’ of ‘Poelkapelle-dorf’. De eerste soldaten werden er begraven nadat in mei 1916 een munitiedepot in het dorp ontplofte en het leven kostte aan een vijftigtal soldaten. Uiteindelijk zouden er 785 doden aan de aarde worden toevertrouwd. De meesten kwamen om het leven bij de Eerste en Tweede Slag bij Ieper.
Tijdens de jaren vijftig besloot men om de Duitse begraafplaatsen te concentreren op vier grote militaire begraafplaatsen. De soldaten die geïdentificeerd konden worden werden overgebracht naar Menen. De niet-geïdentificeerde strijders kregen een laatste rustplaats in Langemark, het ‘Kameradengraf’. Een gedenkplaat, vermoedelijk uit 1967, herdenkt de oprichting van het speelplein ‘Guynemer’ in 1957 op deze oorspronkelijke begraafplaats.
De eerste vermelding dateert van 1037 en spreekt van ‘Capelle ten Poele’, een plaats langs de pas aangelegde weg van Brugge naar Ieper. De huidige vorm kreeg Poelkapelle pas na de Franse periode (1794-1815). Hoewel de parochie in 1802 haar zelfstandigheid verwierf, zou de gemeente nog een lange tijd onder de bevoegdheid van Langemark vallen.
Deze afhankelijkheid was een doorn in het oog van haar inwoners. Vanaf 1855 werd er officieel geijverd voor de erkenning van het ‘gehucht’ als gemeente. In de daarop volgende decennia werd het ene na het andere verzoekschrift gericht aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In 1898 werd de vraag eindelijk onderzocht. Na het advies van de inwoners van Poelkapelle én Langemark ingewonnen te hebben, werd een positief antwoord gegeven.
De stemming van de Kamer werd door het Weekblad van Ijperen op 23 april 1904 gevat omschreven: ‘De scheiding zal een einde stellen aan den erfelijken naijver en aan de gespannenheid der betrekkingen die bestaan tusschen de twee groote afdelingen der gemeente’. Het zou nog enkel dagen duren, tot 3 mei, vooraleer de ‘zelfstandigheid’ gevierd kon worden.
Met de fusiegolf van 1976 werden de beide gemeentes opnieuw herenigd.
Het centrum van Poelkapelle had vele cafés zoals De Oude Hert, De Ooievaar, Het Gouden Hoofd, De Arend, De Handboog, Het Engels hof … Samen met De Koolmijn en De Reisduif is Swingcafé De Kapelle één van de laatste overblijvende kroegen.
Café De Zwaan was gelegen in de schaduw van het Guynemermonument. In 1912 werd het door Karel de Flou al vermeld in zijn woordenboek der toponymie. In het collectief geheugen blijft het onlosmakelijk verbonden met Martha Depoortere en André Verbrugghe. Terwijl André de beenhouwerij voor zijn rekening nam, was Martha het gezicht van het café. Toen ze in 1945 begon kostte een pilsje minder dan vijf frank! Jong en oud waren er welkom. Er werd gekaart, ‘pietjesbak’ en tafelvoetbal gespeeld, gebiljart en uit de jukebox weerklonk muziek. Niet alleen de dorstigen werden gelest, zo getuigde Martha: ‘Dikwijls moest ik een paar boterhammen met charcuterie over de toog duwen om de hongerige klanten te voorzien.’ Op 9 juni 1995 nam Martha afscheid van haar klanten tijdens een feestweekend. Na haar zouden verschillende eigenaren elkaar opvolgen, met Donald Bonnevalle als laatste uitbater.
Een eerste aanvraag voor een verbinding tussen Roeselare en Bikschote, met halte in Poelkapelle, werd ingediend in 1901. Na enige onenigheid tussen de verschillende gemeentes op het traject werd afgezien van het plan. Het plan werd opnieuw opgevat in 1909 toen men begon met de aanleg van de langverwachte tramlijn. Aan de vooravond van WO I was de verbinding tussen Roeselare en Langemark een feit. De oorlog verhinderde de afwerking en Bikschote werd nooit de eindhalte.
Na WO I werd de lijn vrij snel heraangelegd en was ze essentieel in de wederopbouw van de regio. Het tramstel, met de bijnaam ‘Kamieltje’, bestond uit een locomotief, tender en één wagon. Eenmaal de streek hersteld was, nam ook de populariteit van ‘Kamieltje’ weer af. Mensen beweerden soms spottend ‘dat er wel volk op zat, maar dat ze weer onder de banken zaten.’ Vanaf 1928 had de verbinding te kampen met de concurrentie van een privé-busdienst. De stoomlocomotieven werden in 1935 vervangen door een knalgeel ‘mazoetje’, dat door de kinderen al vrij snel de ‘let-up, let-up’ genoemd werd. De tramverbinding verdween tijdens Wereldoorlog II voorgoed in de Duitse oorlogsmachine.