Aan de vooravond van WO I werd de Sint-Audomaruskerk vervangen door een neoromaans gebouw. Het oude koor werd behouden als een zijkoor in de nieuwe kerk. Tijdens de verbouwingen vond van 1904 tot 1906 de eredienst plaats in een noodkerk.
In 1914 werd de kerktoren getroffen door een eerste granaat, waarna het gebouw min of meer gespaard bleef tot 1917. Tijdens de Slag bij Passendale werd de beschadigde kerk onherroepelijk tot puin herleid.
De kerkruïne was in dit desolate landschap ideaal om zich achter te verschuilen.
Op 6 november 1917 konden de Canadezen van het 27nd Battalion uit Winnipeg vanaf Crest Farm zich een weg naar de kerk banen. Van hieruit namen ze het achterliggende gebied in. Tijdens deze aanvallen dienden ze op te letten voor sluipschutters, verscholen in het kraterlandschap. De dorpskern werd bestookt door de Duitsers en de kerkruïne deed dienst als ‘lamp visual station’. Op deze manier kon men, ondanks de vele rook, snel communiceren met het militair hoofdkwartier nabij Tyne Cot. Na de inname van Passendale werd duidelijk dat beide zijden grote verliezen hadden geleden bij de verovering van het dorp. De Canadezen zouden aanwezig blijven tot het einde van de veldslag op 10 november 1917.
Na de oorlog besloot men om de kerk herop te bouwen naar vooroorlogs ontwerp. Hierbij werden de bruikbare stenen, bedolven onder het puin, gerecupereerd. Op enkele wijzigingen na herrees de kerk op dezelfde plaats.
Kenmerkend zijn de ijzerzandstenen en de brandglasramen in de zijkapel. Deze werden door de Britse 66th Division geschonken en ingewijd op 1928 (cf. foto rechts). Centraal staat Saint George, omringd door de wapenschilden van de garnizoensteden.
Op 24 mei 1940 werd een tankversperring opgeworpen, in de hoop om zo de invallers tegen te houden. De kerk werd omgevormd tot slaapzaal voor de soldaten. De voorhoedes van het Duitse leger bereikten Passendale op 26 mei. Al snel werd duidelijk dat het dorp niet zonder slag of stoot ingenomen
kon worden. Omwille van haar strategische functie als uitkijkpost en schuilplaats voor sluipschutters werd de kerktoren onder vuur genomen door de Duitse artillerie.
De brouwerij van Simon Vanhaverbeke, gehuwd met Catherine Mantel, werd opgericht tijdens de 18de eeuw. Na zijn dood hertrouwde de weduwe met Jerome Verduyn. Het huwelijk tussen zijn nicht Amelia Sophia Verduyn en Charles Bayart, burgemeester van Passendale, enkele jaren later in 1833 zorgde ervoor dat de brouwerij in handen van de familie Bayart kwam. Tijdens de 19de eeuw verhuisde de brouwerij van de Mosselmarkt naar de Molenhoek, en kreeg het de naam ‘Het Anker’.
Vlak na de eeuwwisseling namen de Poperingse notariszonen Albrecht, Adriën en Pierre Boucquey de brouwerij over.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam Adriën om het leven en werd de brouwerij met de grond gelijk gemaakt. Na de oorlog werd ‘Het Anker’ heropgebouwd aan ‘de statie’ tussen Passendale en Moorslede. Op deze manier bevond de brouwerij zich dichterbij de spoorlijn Ieper-Roeselare, wat het makkelijker maakte om grondstoff en aan te voeren en het bier te verspreiden. Toen de brouwerij sloot in 1947 kocht de familie Donck-Spruytte het gebouw op om er de melkerij Sint-Jozef in onder te brengen.
De familie Spruytte ontvluchtte Passendale bij het uitbreken van WO I en vestigde zich in Normandië, waar Germaine de kennis op deed om kaas van het type ‘Pont l’Evêque’ te maken. Na de oorlog keerde ze terug en trad in 1925 in het huwelijksbootje met Romain Donck. Samen maakten ze van haar ouderlijke boerderij hun thuis. Vanaf 1932 begonnen Germaine en Romain met de productie van kaas in hun kelder.
Het koppel boerde goed en al snel was er een melk- en plaatsgebrek. Het eerste euvel werd opgelost door melk bij naburige boeren op te kopen. Met de bouw van een zuivel- en kaasbedrijf tegenover de hoeve werd ook het tweede pijnpunt weggewerkt. Vanaf 1936 werden er verschillende kazen geproduceerd. Met de hulp van een Zwitserse kaasmaker ontwikkelde men een nieuw type kaas: St. Paulin of paterskaas.
Na een korte onderbreking tijdens WO II werd de productie hervat. Niet veel later zou men beslissen om uit te wijken naar een nieuwe locatie 4 kilometer verderop. Brouwerij Boucquey, gelegen aan de spoorlijn, werd aangekocht en omgebouwd tot kaasmakerij. In 1981 ontstond de Kaasstoet met als doel om de kaasfabriek onder de aandacht te brengen. De oude boter- en kaasfabriek bood van 1953 tot 1963 een onderkomen aan de firma ‘Brie Soenen’ (Ieper), waarna het verval van de site werd ingezet. Het gebouw werd rond 2000 opgeknapt en nu bevindt zich er het museum ‘De Oude Kaasmakerij’.
De katholieke fanfare ‘De Verenigde Vrienden’ wordt in 1862 opgericht als een reactie op de liberale toneel- en muziekvereniging ‘Vlijt voor Kunst’, die in 1858 het levenslicht zag. De concurrentie tussen beide zou voor een bloeiend muzikaal leven zorgen. Waar de laatste na 1886 met de dood van haar bezieler, Melchior Christiaen, langzaam maar zeker zou uitdoven, groeide de eerste enkel maar door. In deze periode werd ze omgedoopt tot ‘De Fanfare Sint-Cecilia Passendale’, verwijzend naar de patroonheilige van de muzikanten. Hun eerste uniformen kregen de muzikanten in 1902.
Na een korte onderbreking tijdens WO I blies Manil Vandenweghe samen met enkele terugkerende muzikanten de fanfare in 1920 nieuw leven in. Waarna vader Albert en zoon Gilbert Hinnekint symbool zouden worden voor de groei en bloei van de vereniging. Onder leiding van Albert verwierf de fanfare in 1933 opnieuw haar erkenning. Toen Gilbert in 1963 het dirigeerstokje overnam luidde hij, samen met de komst van Willem Van Eecke en het majorettenkorps, een nieuwe bloeiperiode in. Het muziek telde meer dan 50 leden. Jaarlijks trok men op een tweedaagse reis naar Normandië. De bijnaam ‘Kaasbollenfanfare’ dankt het muziekkorps aan haar deelname aan de Kaasstoet en de bijhorende kostuums, waarin ze onder meer in 1983 koning Boudewijn en koningin Fabiola mochten begroeten.
Tijdens de Franse tijd werd op 30 januari 1801 het vredegerecht Passendale opgericht. Hiertoe behoorden ook Moorslede, Westrozebeke, Oostnieuwkerke en Zonnebeke. Na de Belgische onafhankelijkheid werd het dorp als kantonhoofdplaats onder Ieper ingedeeld. Het vredegerecht werd omwille van de oorlogsverwoestingen tussen 16 juni 1919 en 19 november 1921 tijdelijk opgeheven en ondergebracht in het kanton Hooglede. Dit zou opnieuw gebeuren nadat André de Mêulenaere op pensioen ging in 1963, waarna Paul Denijs bevoegd werd voor het vredegerecht van kanton Passendale. De wetgever besloot om het kanton in 1970 op te heffen, waardoor de inwoners zich voortaan tot de vrederechter van Wervik moeten wenden.
Na WO I verhuisden het vredegerecht en het gemeentehuis naar het gebouw op de dorpsplaats. Daarvoor bevonden beide zich in de 4de Reg. Karabiniersstraat, naast het klooster. De rechter, bijgestaan door een griffier en deurwaarder, huisde uiterst rechts in het heropgebouwde gemeentehuis met een deur in de zijgevel langs de 4de Reg. Karabiniersstraat. De vrederechter sprak recht van achter een majestueuze tafel, geplaatst op een verhoogje. Hij werd geflankeerd door de eventuele advocaten hier zetelde de vrederechter van de partijen.