De Ieperse adellijke familie Keingiaert werd in 1737 door erfenis eigenaar van de heerlijkheid Gheluvelt. Deze heerlijkheid was een leen van de baronie van Ingelmunster. In die tijd verwierven heel wat rijke families een grote of kleine heerlijkheid ten westen van Ieper omwille van het heuvelachtige, bosrijke en met kabbelende beekjes bezaaide landschap. Zij bouwden er kastelen of zomerverblijven.
Toen Albert Joseph Keingiaert de eigendom verwierf in 1737 betrof het een "behuysde hofstede" bij de kerk van 63 gemeten, een oude oppervlaktemaat die overeenkomt met +/- 30 ha, met een banmolen. Rond 1740 liet de familie Keingiaert de hofstede ombouwen tot een kasteel met twee bouwlagen, zeven traveeën en een schilddak. Aan beide zijkanten van de voorgevel stond een vierkante toren met piramidaal dak. Boven de middentravee, tevens de ingang, was een fronton met timpaan waarin het schild was verwerkt. Er werd een grote vijver aangelegd en een groot park. De familie Keingiaert kocht nog hoeves, woonhuizen en landerijen in Geluveld. De vijf opeenvolgende heren van Gheluvelt (Albert Joseph, Albert François, Louis Bruno, François Bruno en Bruno Gustave) vervulden in de 18de en 19de eeuw vooraanstaande functies in de kasselrij of de stad Ieper. De drie laatstgenoemden waren daarnaast van 1800 tot 1876 quasi opeenvolgende burgemeesters van Geluveld.
Na de Eerste Wereldoorlog liet Jonkvrouw Léonie Charlotte Keingiaert de Gheluvelt, enige erfgename van Bruno Gustave, het kasteel op dezelfde fundamenten heropbouwen door Omer Bouckenooghe uit Beselare, met bakstenen uit de eigen steenoven. Het kasteel is een kopie van het vooroorlogse maar nu met negen traveeën en drie bouwlagen omdat de kelderverdieping deels bovengronds uitkomt (zie afbeelding). De verdieping en de zolder werden door de kasteelvrouw nooit afgewerkt. Ze betrok het kasteel terug in 1932. De flamboyante feministe werd de allereerste Belgische vrouwelijke burgemeester van 1921 tot 1927 en van 1933 tot 1939. Ze was ook herhaaldelijk gewoon raadslid en schepen. Op 28 februari 1966 overleed Léonie Keigniaert de Gheluvelt. De erfenis van de ongehuwde en kinderloze kasteelvrouw ging naar de ‘Vereniging van de Adel van het Koninkrijk België vzw’ en het kasteel werd voortaan beheerd door baron Henri d’Udekem d’Acoz uit Proven. In 1999 werd het kasteel tenslotte verkocht aan de familie Koen Deprez.
Het eerste spoor van een molen in Geluveld vinden we terug in het baanbrekende werk ’Verheerlyckt Vlaendre’ van Antonius Sanderus in 1641 (zie afbeelding). De houten staakmolen met ingemetselde voet, oostwaarts van de kerk kon alleen de banmolen zijn van de heer van Gheluvelt, toen Jan de Vooght. Het bezit van een molen was immers een feodaal privilege, alleen voorbehouden voor de heer of een abdij. Alle inwoners (en huurders) van de heerlijkheid waren dan verplicht, op risico van grote boete, hun graan tegen betaling te laten malen in de molen van hun heer.
De oudst gekende molenaar (1696) is Thomas Waterloos. Vanaf 1791 tot 1830 worden drie opeenvolgende generaties Devos molenaar. In 1830 is Eugeen Vuylsteker de nieuwe molenaar en vier jaar later Franciscus Vanheule, een zoon van het “stampkot” (de oliemolen) te Zonnebeke. Hij was van 1840 tot 1855 ook schepen te Geluveld. Zijn opvolger Charles Louis Igodt bracht het ook tot gemeenteraadslid tussen 1874 en 1881. Na Charles Louis werden Pieter D’Hooghe en later Joannes Vanderstraeten de uitbaters. Van 1883 tot 1914 zijn eerst vader Frederik en daarna zoon Charles Louis Verhellen de “molders”. Op 27 oktober 1914 ‘sneuvelde’ de molen onder Duits vuur van op de wijk Oude Hond te Beselare tijdens de zware gevechten om de inname van Geluvelddorp.
In 1925 kocht de kasteeldame Léonie Charlotte Keingiaert de Gheluvelt een bestaande korenwindmolen in Watou. Het was een houten gesloten staakmolen. De molen was vermoedelijk toen net geen 100 jaar oud. Molenmakers Henri Lejeune uit Westvleteren en Karel Cappon uit Wervik stonden in voor de afbraak en de heropbouw op de vooroorlogse plaats. Op 29 oktober 1926 maalde molenaar Jules Devos voor het eerst opnieuw graan. In 1930 viel de productie stil wegens maar één koppel stenen en geen bulterij. De kasteelvrouw wou er geen kosten meer voor maken want ook de ligging was niet gunstig. Vanaf dan werd de aftakeling ingezet. In 1992 werd de totaal verkommerde molen wegens instortingsgevaar gedemonteerd en ter plaatse ingepakt in een houten bekisting. De molen is eigendom van de gemeente.
In 1143 schonk Diederik, graaf van Vlaanderen, aan de abdij van Zonnebeke een stuk bos- en heidegrond in Geluveld, naast de Sint-Margarethakerk. Deze stond boven op een heuvel midden de kleine dorpsgemeenschap. Aan de voet van de heuvel lag een omwalde hoeve (het latere kasteel). De abdij van Zonnebeke kreeg ook het altaarrecht van het kerkje (heffen van tienden). Dit is de eerste vermelding van Sint-Margaretha en de kerk in Geluveld.
Via een bewaard gebleven monstrans van 1715 weten we met zekerheid dat de verering voor de heilige Margaretha toen al volop bloeide. In die tijd was er het "cleen autaerke" van de H. Margarita en een altaarschilderij van de martelares in de kerk. Sinds de middeleeuwen wordt zij, dankzij de kruisvaarders, in veel kerken vereerd als een grote heilige. Na Lichtervelde is Geluveld haar best gekende bedevaartsoord in West-Vlaanderen. Zij wordt aanroepen tegen krampen, nierziekten, kinderziekten, kinkhoest, kolieken, borstkwalen, gezichtsziekten en breuken. Ook zwangere en onvruchtbare vrouwen wenden zich tot haar. Ze is de schutsheilige van verpleegsters, vroedvrouwen en nierpatiënten.
De feestdag van Sint-Margaretha valt op 20 juli en die dag begint de noveen. In de vroegere eeuwen kwamen ontzettend veel bedevaarders naar Geluveld. Vanaf zes uur was de kerk open en men kon er al biecht spreken en de mis bijwonen. Op zondagen moest de pastoor de hulp inroepen van de paters kapucijnen uit Ieper om de vijf missen, de vespers, het lof, het sermoen en de ‘ommegang’ in goede banen te helpen leiden.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de kerk heropgebouwd in 1924-1925 in Romaans-Byzantijnse stijl door aannemer Carron uit Ardooie en onder leiding van architect Jules Coomans uit Ieper. Het schrijn van de Heilige Margaretha werd op 27 oktober 1925 in de kerk geplaatst. De verering voor de H. Margaretha groeide tot ongekende hoogtes dankzij de verbeterde mobiliteit, de kermis, de hogere welstand en het gretig inhaken van middenstanders en verenigingen. Tot ergernis van de pastoor kreeg de noveen hoe langer hoe meer ook een liederlijk karakter. Na de Tweede Wereldoorlog en vooral na het 2e Vaticaans concilie verminderde de volksdevotie sterk.
Op zondagnamiddag trokken de mannen vroeger naar de vele herbergen in het dorp of in de buurt. Er ontstonden pijpengilden, vogelpikverenigingen, vloerbolders en kaartgezelschappen. De eerste vermelding van een toneelopvoering dateert van 1754. ’De Jonghe Liefhebbers’ brachten dat jaar ’Argamondus en Rosamunda’. In 1762 werd de stunt herhaald. Al geruime tijd vóór 1900 werd jaarlijks op de zolder van herberg 'A la Bonne Espérance' een toneelstuk opgevoerd met ene Pattyn als grote vedette. Net voor de Eerste Wereldoorlog werd toneel gespeeld in Het Brouwershof door de toneelgroep ‘Die aenhout seghet’.
De meest vermaarde vereniging te Geluveld was ongetwijfeld de boogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Ze werd in 1837 opgericht door burgemeester en kasteelheer François Bruno Keingiaert de Gheluvelt. Hij was meteen de hoofdman en de grote financier. Voor zijn nieuwe vereniging liet hij een staande wip optrekken op de ‘perseweide’ naast de inrijlaan naar het kasteel. De schutters vonden een onderkomen in café Het Gemeentehuis en later in Het Hof van Commerce. Op de afbeelding zit Léonie Keingiaert op de 1ste rij tijdens het feest op 1 juli 1956.
Na de Eerste Wereldoorlog was het de hoogconjunctuur van de wijkkermissen of ‘ommegangen’ en de cafékermissen waar op zondag uitbundig aan volksspelen en dansen werd gedaan. Dit alles werd in de hand gewerkt door de gevoelige verbetering van de sociale wetgeving onder impuls van de vakbonden. De kleine man had nu ook eens tijd voor ontspanning. Verenigingen, vooral geschraagd door de katholieke zuil, schoten vanaf de jaren ’30 als paddenstoelen uit de grond. Zo ontstond een Werkliedenbond, een lokale afdeling van de Boerenbond en diverse aanverwante verenigingen (B.J.B., K.A.J., …). Twee oudstrijdersverenigingen (V.O.S. en N.S.B.) wedijverden voor oorlogsherdenking. De toneelmaatschappij Ons Vermaak floreerde als nooit tevoren. De Bond voor Kroostrijke Gezinnen, een duivenbond en een Gilde van Bijenkwekers werden opgericht. Op de afbeelding zien we motorenclub AMC Hinterland aan café Buitenlust op 30 april 1960 tijdens het huwelijksfeest van hun lid René Sys en Noëlla Dedecker.
In de periode 1756-1759 werd onder het Oostenrijks bestuur tussen de steden Ieper en Menen een bijna rechte steenweg aangelegd. Deze passeerde door de dorpen Geluwe en Geluveld, die zich sindsdien als straatdorpen ontwikkeld hebben. In 1905 kwam er tussen Geluwe en Ieper ook een tramverbinding die vanaf Geluveld effectief naast de kasseien liep. De steenweg Ieper-Menen kwam haaks op de frontlijn te liggen en werd aan weerszijden ervan door de strijdende partijen intensief gebruikt. De Duitsers duidden deze aan als Ypernstrasse, omdat dit voor hen de meest aangewezen weg naar Ieper was. De Britten noemden ze Menin Road omdat deze hen naar Menen zou leiden, beginnende aan de toen al afgebroken Meensepoort. De Britten zouden echter nooit in Menen geraken en de Duitsers nooit in Ieper.
De weg en de erop gelegen trambaan werden één van de belangrijkste aanvoerroutes voor troepen en materiaal naar het front. Daarbij vielen heel wat slachtoffers daar de belangrijkste kruispunten langs weerszijden van de weg voortdurend door artillerie bestookt werden. Langs de weg kwamen ook overal materiaaldepots. De weg was niet alleen belangrijk voor het aanvoeren van materiaal, het werd ook de medische evacuatieroute bij uitstek.
Als geen ander getuigt deze weg van ‘de Grote Oorlog’ als bijna fysieke doorsnede van het oorlogsgebeuren in de Zuidelijke Westhoek. Langsheen het ruim 20 km lange traject zijn zowat alle militaire en burgerlijke aspecten aan weerszijden van de frontlijn te volgen met het landschap zelf als belangrijke getuige.
Midden jaren tachtig startte de gemeente met een toeristische werking. Een van de doelstellingen was om per deelgemeente een toeristisch ééndagsevenement in het leven te roepen. Vanaf 1990 werd op de laatste zondag van april het Geluvelds marktplein letterlijk en figuurlijk in de bloemetjes gezet tijdens de jaarlijkse bloemen- en kunstambachtenmarkt. Vanaf 2000 werd van deze formule afgestapt en werd telkens rond een specifiek land animatie en culinaire specialiteiten gebracht: mag het à la Française of kies je voor Viva Espagna?
Naar aanleiding van het 900-jarig bestaan van Geluveld werd het Accordeonfestival in het leven geroepen. Na tien edities was het tijd voor iets nieuws. Op 30 mei 2015 wordt een nieuw hoofdstuk aangevat in Geluveld met de ’12 uren van Geluveld’ in samenwerking met de Geluveldse verenigingen.